zondag 29 maart 2020

17. De Tinbergen-broers & de NJN


Niko 26 jaar oud op Groenland (links; uit 17.9) en Luuk 21 jaar oud (rechts; zie 17.19)
Er is natuurlijk wel een boekenplank vol geschreven over deze twee jongens. Ik ga proberen een schets te geven met stukjes over hun jeugdbondstijd die voor Niko Tinbergen (uit 1907) van 1920-1930 liep en bij Luuk Tinbergen (uit 1915) van 1927-1938.  

Niko en Luuk Tinbergen werden geboren als derde kind en jongste in een Haags zin met oorspronkelijk zes kinderen (17.1). Hun vader Dirk was docent Nederlands op het Gymnasium Haganum aan de Laan van Meerdervoort, hun moeder had voor onderwijzeres gestudeerd, maar was zoals vrijwel alle vrouwen in die tijd huisvrouw. Als kind al had Niko aquaria en terraria. Hij werd in zijn de jeugdjaren een hyperactief kind genoemd dat veel spijbelende van school. Hij zat op de tweede H.B.S. aan de Stadhouderslaan in den Haag en hij had zich daar als fanatieke natuurtiener bij de E. Heimans schoolnatuurclub van zijn biologie docent Abraham Schierbeek aangesloten. Omdat dat een van de schoolclubs was bij de oprichting van de NJN in 1920 betrokken was, was hij daarmee automatisch een NJN’er van Haag II geworden. Zijn biologie docent was vanaf 1922 begonnen met een inventarisatie van Meijendel, waar Niko en enkele andere NJN’ers aan mee hielpen (17.2). In april 1924 gaf de vogelfotograaf Jan P. Strijbos een lantaarnplaatjeslezing voor de NJN in een gymzaal in Den Haag. In de pauze kwam een schuchter jongetje naar hem toe, die hem goed-geslaagde foto’s van meidoorns in Meijendel liet zien. Dat was Niko en nadien verloren ze elkaar nooit meer uit het oog (17.3). Ook met Jac.P. Thijsse zou hij erg goed bevriend raken. Niko zou veel prachtige foto’s voor de in die jaren zeer populaire NJN-kalenders gaan leveren. Binnen de NJN was Niko er een voorstander van discussies: [Wat zou de] "N.J.N. geesten aan waarde winnen, als de jongens en meisjes wat meer met elkaar gingen denken en praten! (17.4) (in plaats van dat ze van alles wordt verteld, waarna ze moeten luisteren). In 1925 ging Niko drie maanden veldwerk doen op een ornithologisch veldstation op de Koerse Schoorwal (nu een onderdeel van de Russische enclave bij Kaliningrad, bij het dorp Rybatsji) en besloot daarna biologie te gaan studeren in Leiden. Niko had overigens meerdere kanten. Aan de ene kant was hij voor school lui (17.5) aan de andere kant zei hij in 1928 tegen Mary Boetje - van Ruyven toen ze per trein samen van Zuid-Limburg terug naar Den Haag reisden, de weg zwijgend af te leggen, ‘omdat we zoo moe waren, [en] zei Niko: Dat is een bewijs, dat we gewerkt hebben’(17.6). Hij hield behalve van de natuur ook heel erg van sporten en was erg goed in hockey, maar koos uiteindelijk voor het eerste. Aan de ene kant had hij als jonge jongen een hekel aan insecten (17.7) terwijl de oriëntatie van de bijenwolf (een soort roofwesp die bijen vangt) uiteindelijk het onderwerp van zijn proefschrift in 1932 zou worden.
  
Luuk Tinbergen was de jongste broer van het gezin, hij was geboren in 1915 en dus 8 jaar jonger dan Niko. Luuk zou in de voetsporen van Niko treden: zowel in zijn even grote liefde voor de natuur, zijn lidmaatschap bij en grote inzet voor de NJN (17.8) en ook hij ging in 1932 biologie studeren in Leiden. Beiden hadden de allergrootste liefde voor vogels. Maar Niko was breder geïnteresseerd en schreef ook over zaken als de stuifduinen op Schouwen (17.9) en van strandvondsten tot de heidevlinder: over alles wat hem interesseerde. Luuk zou in z’n NJN-tijd behalve tabellen over vogels maken ook schrijven over de spreeuwentrek over Den Haag (17.10).

Buiten de grote invloed van de kust ging de familie Tinbergen na 1920 met vakantie jaarlijks naar Hulshorst (17.11). En dat werd de tweede plek waar ze beiden hun hart aan verloren: Niko onder meer aan de bijenwolf en de heivlinder. Luuk kreeg hier ongetwijfeld zijn voorliefde voor roofvogels, waarover hij als 16-jarige samen met Niko zijn eerste artikel in DLN in 1931 over schreef (17.12). Een drietal kleine stukjes over hoe Niko later terugkeek op die plek: ‘Totaal verschillend waren de uitgestrekte heidevelden. In de nazomer, als de hei massaal in bloei stond, lag er een paarse gloed over de golvende vlakten, die geleidelijk vervaagde in de gloeiende nevel die als gevolg van de hitte over de velden hing, terwijl de horizon glinsterde en trilde in de hete zon. De heidebloempjes die een heerlijke honing leveren, trokken ontelbare insekten aan, waarvan het ononderbroken gezoem een even essentieel element van het landschap vormde als het geluid van de branding aan de kust’. ‘Van de uitwerpselen van de vele konijnen leefden mestkevers; op zonnige dagen vlogen zij hoog door de lucht en dan probeerden boomvalkjes, die kleine elegante vogels, ze in hun vlucht te verschalken. Zandloopkevers, grote roofvliegen (Asilus) en talrijke graafwespen voorzagen in hun levensonderhoud door de jacht op andere insekten die hetzij op de schaarse vegetatie leefden, hetzij per ongeluk in dit gebied verdwaalden, zoals de ongelukkige langpootmuggen.’ En over zijn ontmoeting met de bijenwolf: ‘Mijn zorgen waren helemaal voorbij; ik had nu een duidelijk idee van mijn onderzoek. Later bleek dat deze dag een mijlpaal vormde in mijn leven. Komende jaren zou ik mijn zomers slijten in gezelschap van deze wespen; aanvankelijk alleen, later met een steeds groter wordende groep van medewerkers, voor het merendeel zoölogiestudenten van de Leidse universiteit.’ (17.7)  
Beiden hadden tijdens hun jeugdbondsbestaan een NJN’er als beste vriend: dat was de Utrechtse vogelaar Martien Rutten voor Niko. Waarschijnlijk kampeerden ze bijvoorbeeld samen een maand lang op De Beer in de zomer van 1928 (17.13) en Niko zou later trouwen met Lies Rutten, zijn zus. Joost Ter Pelkwijk (‘Pelk’) was de beste vriend van Luuk. Luuk en Joost gingen tegelijkertijd in Leiden biologie studeren en Joost werd uiteindelijk weer de assistent van Niko: samen zouden ze in DLN een roemrucht artikel schrijven over de stekelbaarsjes (17.14). Later werd Luuk in Leiden weer de assistent van Jan Verweij, de allereerste die in Nederland in 1925 vogelgedrag systematisch was gaan bestuderen (17.15). Van hun vader hadden beide jongens een groot tekentalent meegekregen. Daarmee zou Luuk, die de allereerste Nederlandse tabel Veldkenmerken van steltlopers, zwanen, ganzen en eenden schreef ook zelf illustreren (17.16). Maar ook Niko zou tijdens zijn internering als gijzelaar door de Duitsers in Haren en St. Michielsgestel niet alleen boekjes gaan schrijven, maar deze ook zelf illustreren (zie tekening onder). Niko was tijdens zijn hoofdbestuurstijd in 1928 natuurhistorisch secretaris geweest, Luuk zou Amoeba redacteur worden in 1931 en ook na zijn jeugdbondstijd nog lang als lezinghouder op de NJN lijsten staan (17.17).  

Heeft de NJN de ethologie uitgevonden? Geenszins! Maar het mag duidelijk zijn dat beide Tinbergen broers met hun enthousiasme, hun grote creativiteit en grote kennis mee hebben geholpen enerzijds de ethologie vorm te geven en anderzijds dat ze het natuurhistorisch peil in de eerste twee decennia van de NJN op een hoger peil hebben helpen te krijgen. De vogel-excursies van Niko en Martien waren op het 1928 zoka in de Bisse in Zuid-Limburg zeer populair (17.18) en als Luuk zo’n groot portret krijgt in het congres-spot-blaadje de Pestvogel van 1936 (17.19), dan mag het duidelijk zijn dat beiden in hun NJN-tijd op handen werden gedragen.

Beide broers zouden hoogleraar worden: Niko eerst in Leiden, toen in Oxford en Luuk in Groningen. Beiden zouden daar geliefd zijn en de ethologie studie op een hoger plan brengen. Luuk had echter, tot grote droefenis van zeer velen, in 1955 een einde aan zijn leven gemaakt. In 1973 zou Niko uiteindelijk een Nobelprijs krijgen (17.20) en hij zou in Oxford uiteindelijk in 1988 overlijden, hij zou uiteindelijk tweemaal zo oud worden als zijn broer.
Opmerkingen

Met dank aan Frans Beekman voor de hulp met het vinden van aanvullende literatuur.
17.1 Een kind overleed op zeer jonge leeftijd (Coesèl, M., Schaminée, J. H. J., & van Duuren, L., 2007. De natuur als bondgenoot. De wereld van Heimans en Thijsse in historisch perspectief. Utrecht en Amsterdam, KNNV Uitgeverij en IVN, 1-288).
17.2 Schierbeek, A., 1923. Meijendel-onderzoek. DLN 27(10): 318-319. [Abraham Schierbeek; 1887-1974].
17.3 Strijbos, Jan P., 1976. Vogelvrij. Mensen en tijden die ik gekend heb. Haarlem : Uitg. Schuyt en Co. 1-154. [Niko en Luuk zie p. 122-129]. [Jan P. Strijbos en Niko waren verder beiden mee in 1930 bij de biologische studenten excursie dezelfde plek dat toen in Oost-Pruisen lag]. En: ‘Over Niko Tinbergen’ https://www.universiteitleiden.nl/dossiers/lezingen-bij-science/niko-tinbergenlezing/over-niko-tinbergen
17.4 Niko Tinbergen, 1926. In de Amoeba Dec. 1926. [zie Mary Boetje – van Ruiven (1930) p. 42-43].
17.5 Canvas documentaire een paar jaar terug sprak zijn dochter ‘Hans Van Dyck op zoek naar Niko Tinbergen, 5-12’ op YouTube [video later verwijderd, zie foto hieronder]. [Mijn eigen analyse van deze eigenschap zou erop kunnen duiden dat hij hoogbegaafd zou kunnen zijn geweest en zich op school verveelde].
17.6 Mary Boetje – van Ruiven (1930), p. 106.
17.7 Tinbergen, Niko, 1978. In 't vrije veld. [Autobiografisch boek]. https://www.dbnl.org/tekst/tinb003intv01_01/tinb003intv01_01_0002.php
17.8 Hun oudste broer Jan was overigens enthousiast lid geweest van de Arbeiders Jeugd Centrale (de A.J.C., een arbeidersjeugdbond).
17.9 Frans Beekman, 2005. Niko Tinbergen in de Schouwse duinen (1930). Sterna (Natuur- en Vogelwacht Schouwen-Duiveland), september 2005: 41-45. Zie https://tijdschriftenbankzeeland.nl/issue/ste/2005-09-01/edition/0/page/3?query=
17.10 Frans Beekman, 2011. Zorgvliet in vogelvlucht, Haagwinde 4(3): 8-9.
17.11 Veen, Peter, 2019. De familie Tinbergen en Hulshorst (deel 1) – Wonen in Hulshorst aan de zoom –    (deel 2) – De rijkdom van zand en bos – . De Mothoek van de Heemkundige Vereniging Nuwenspete te Nunspeet: 35(1): 24-29 en 35(2): 64-69. [ook deel illustraties uit over genomen]
17.12 Niko Tinbergen & Luuk Tinbergen, 1931. Waarnemingen aan roofvogels en uilen. Eerste artikel DLN 36(3): 69-80. Plus nog twee daarna.
17.13 In DLN 33(6): 191. ‘Na een maand op „de Beer", Hoek van Holland, gekampeerd te hebben ..’ door Martien Rutten gecombineerd met ‘Zomerwaarneming van een Nonnetje’ door Niko Tinbergen, zou op dit gezamenlijk verblijf van beiden kunnen duiden.
17.14 Roodkaakjes [Over de stekelbaars]. DLN 41(5) 129-137. http://natuurtijdschriften.nl/download?type=document&docid=491746
17.15 Jelle van Dijk, 2017. Jan Verwey en zijn studie van kievitengedrag. De Strandloper 49e jaargang nummer 4, december 2017: 20-21. http://natuurtijdschriften.nl/download?type=document&docid=661304 Zie verder: C. A. Davids, 1997. Recensies [De geboorte van de ethologie als wetenschap had plaats toen sommigen van deze jonge onderzoekers, zoals Jan Verwey, Frits Portielje, Frans Makkink, Adriaan Kortlandt en Niko Tinbergen, hun aandacht primair op stereotiep gedrag van dieren gingen richten …, 1371-39]. Ik kan de precieze citatie even niet meer vinden].
17.16, zie de vorige blog nr 16.
17.17 Luuk zie blog 15. De citatie voor Niko houden jullie te goed.
17.18 Mary Boetje – van Ruiven (1930), p. 106.
17.19 Coesèl (1997), p. 62.
17.20 Een Nobelprijs voor biologie is er niet dus het werd de Nobelprijs voor Fysiologie of Geneeskunde die hij samen met Karl von Frisch en Konrad Lorenz kreeg. Zijn broer Jan Tinbergen had in 1969 al samen met Ragnar Frisch de Nobelprijs voor Economie gekregen. De enige keer tot nu toe dat twee broers een Nobelprijs hebben gewonnen.


Verdere literatuur
Röell, D.R. De wereld van instinct. Niko Tinbergen en het ontstaan van de ethologie in Nederland (1920–1950) . Nummer 52 van Nieuwe Nederlandse bijdragen tot de geschiedenis der geneeskunde en der natuurwetenschappen, ISSN 0168-9827.

Wel deed hij af en toe aanvullende waarnemingen bij Den Helder en op Texel. In ieder geval dook het onvoltooide manuscript weer op na de Duitse inval in 1940. Het instituut in Den Helder moest worden ontruimd en Jan Verwey kreeg een werkkamer in het museum aan de Raamsteeg in Leiden aangeboden. Daar werd Luuk Tinbergen zijn assistent. …. Zijn assistent in Leiden, Luuk Tinbergen, raakte vermoedelijk geïnspireerd door de fraaie tekeningen die Rinkel bij zijn artikel had geplaatst. Luuk Tinbergen was behalve een gedreven onderzoeker ook een begaafd tekenaar. Zie daarvoor zijn tekeningen in de klassiekers Vogels in hun domein (1943) en Vogels onderweg (1949).
Kruuk, Hans, 2003. Niko's Nature: The Life of Niko Tinbergen and his Science of Animal Behaviour OUP Oxford.

Want Niko bleef zijn hele leven vogelaar en vogelfotograaf. Bekend is de ingenieuze schuilhut, waarbij Niko zich in het zand ingroef in een kuil overdekt met rieten manden of wrakhout om de grote sterns op De Beer (Het Vogeleiland) te fotograferen. Hij stuurde regelmatig foto’s in voor de befaamde NJN natuurkalender, wat in 1926 de reactie van zijn idool Thysse uitlokte, dat ‘er nu wel genoeg plaatjes van nestelende vogels waren en er wat interessanters moest komen’. Waarop de 19-jarige terugschreef, dat nu andere hoofdstukken aan de beurt zouden komen, zoals voedsel zoeken en vogeltrek.
Marga  Coesèl, 2010. Wie was....? nr. 19 Luuk Tinbergen, M. in Heimans en Thijsse Nieuwsbrief nummer 39 (november 2010). http://database.heimansenthijssestichting.nl/luuktinbergen.php
Kerst , Anton, 2008. Niko Tinbergen, vogelaar, Nobelprijswinnaar Boekbespreking. Fitis 44 (1): 31-32 
Voous, K. H., 1995. In de ban van vogels. Uitgeverij Scheffers. [Luuk p. 456-457 en Niko 495-499].


De familie Tinbergen bij huisje 't Witte zand' bij Hulshorst in 1926: Niko staat bij de paal, Luuk ligt midden voor (uit 17.11).
Niko zelfde plek in 1926 dan 19 jaar oud in z'n NJN tijd (17.5) zie stukje video
NJN excursie in 1929: ringen van jonge meeuwen in de Schouwse duinen gemaakt door Niko (uit de Wandelaar 1930)
Luuk en Niko bij Hulshorst, getekend door Niko Tinbergen in 1944 'in 't Zand' (17.11)
Het huis waar ze beide als kind woonden in de Bentinckstraat 146 in Den Haag, iets meer dan 1 km van de haven.


Foto's overgenomen uit publicatie van Peter Veen (zie 17.11)
  
Prof N. Tinbergen Oxford (FRS is Fellowship of the Royal Society of London), eigen foto uit mei 1984: hij was sinds 1977 met pensioen en hij had in 1984 geen kamer meer in het Zoology Department.

 


zondag 22 maart 2020

16. Tabellenwijsheid



Boekjes uit 1912 en 1913, de eerste druk van de NJN tabel van Luuk Tinbergen rechts, kwam in 1934 uit

Wanneer verscheen in Nederland de eerste handzame, zacht kaftige, redelijk complete en goedkope tabel en werd die allereerste tabel dan ook nog eens door de NJN gepubliceerd? Lees eerst maar eens hoe je als beginnend NJN’er in die eerste decennia van de bond aan je kennis kon komen, voordat ik die vraag daarvoor kan beantwoorden.

In de jaren twintig waren er wel wat natuurboekjes maar op excursies en op zoka was er redelijk vaak de kennis en hulp gebruikt van de oudere kampleiders /-sters om wat er werd waargenomen en gevonden op naam te brengen. In het eerste officieel opgestelde reglement van de NJN uit 1920 stond overigens wel dat het zo mogelijk uitgeven van determinatietabellen zou kunnen gaan helpen bij doel wat de NJN zich stelde ‘de beoefening van natuurstudie bij jongeren te bevorderen’ (16.1).

Er was in die tijd eigenlijk maar één gebied van natuurstudie waar er een mogelijkheid was om zelf alles van in het veld op naam te kunnen brengen en dat waren de planten. De eerste flora was ooit geschreven door Hendrik Heukels in 1883, de tweede flora was die van Eli Heimans en Jac P. Thijsse uit 1899 en die was geïllustreerd, waarna een jaar later in 1900 Heukels ook met een geïllustreerde versie kwam (zie foto boven). Redelijk ingewikkelde determinaties konden met beide flora naar de juiste soort leiden (16.2).

Thijsse publiceerde in 1912 ook ‘Het Vogelboekje’ waarin niet alleen elke in Nederland broedende soort kort staat besproken (en sommige geïllustreerd) maar waarin ook een vogel determinatietabel stond (zie foto geheel onder). In 1913 zouden er twee deeltjes verschijnen van ‘Het Strandboekje’ van W.H. Heinsius en J. Jaspers (zie foto boven) en de eerste uitgave van ‘Het Paddenstoelenboekje’ van Cath. Cool en H.A.A.van der Lek. Al deze boekjes werden uitgegeven in de ‘de bibliotheek van DLN’, met harde kaft en tabellen erin. Ook in allerlei tijdschriften werden in jaren wel determinatietabellen geschreven, maar deze waren te wetenschappelijk, in te onhandige tijdschriften en te zeldzaam om daadwerkelijk mee het veld in te nemen (16.4).

Zou het Gallenboekje uit 1926, door A. Joman uitgegeven door de toen 25 jarige Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging als eerste tabel kunnen gelden? Nou nee, ook dat was een boekje, evenals de volgende delen zoals Dorsman, L. & Iz.A.J. De Wilde, 1929. De land- en zoetwatermollusken van Nederland. Hun bouw, levensgewoonten en een beschrijving der soorten. Deze werden beide door de Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging uitgegeven. De eerste uitgaven van wat de succesvolle reeks van de ‘Wetenschappelijke uitgaven van de KNNV zou gaan worden.

Maar nadat Luuk Tinbergen begin jaren dertig eerst wat artikelen over watervogels in de Amoeba had geschreven moet zijn 'Veldkenmerken van steltlopers, zwanen, ganzen en eenden' uit 1934 inderdaad uitgegeven door de NJN (16.5) volgens mij worden beschouwd als de eerste Nederlandstalige ‘tabel’. Verder te koop voor Hfl 0,25, waarmee het voldeed aan alle bovengenoemde kenmerken. Wel zit er in deze tabel geen dichotome determinatietabel en is hij toch wel iets groter dan tegenwoordig. De wens van Thijsse was ooit dat er ‘betaalbare en goede boekjes over de Nederlandse natuur’ zouden verschijnen (16.6). En daar voldoet zeker Luuk’s eerste tabel aan, maar ook nu nog steeds alle uitgaven van de huidige JBU (16.7).

Opmerkingen
16.1 gepubliceerd in De Levende Natuur (DLN) van oktober 1920, Coesèl, 1997, p. 24
16.2 Heukels begon als de schoolflora, Heimans als Thijsse begon als de meer wetenschappelijke flora, maar in de jaren die volgden zou de focus van beide flora wisselen: de laatste zou de schoolflora worden, de eerste (afgelopen jaar net in de 24ste druk verschenen) de wetenschappelijke.
16.3 Uit in 1913: ‘Het Strandboekje’ van W.H. Heinsius en J. Jaspers en ‘Het Paddenstoelenboekje’ van Cath. Cool en H.A.A.van der Lek.
16.4 Determinatietabellen verschenen oa. in Tijdschrift voor Entomologie over bijvoorbeeld libellen door Maus Lieftinck in 1925/1926 toen hij waarschijnlijk nog NJN'er was op 21/22 jarige leeftijd.
16.5 Luuk Tinbergen, 1934. Veldkenmerken van steltlopers, zwanen ganzen en eenden. Uitgegeven voor de Ned. Jeugdbond v. natuurstudie bij G.W. Breughel Amsterdam.
16.6 Nijkamp, Jan, 1981. 80 jaar KNNV. KNNV uitgeverij
16.7 De JBU is de jeugdbondsuitgeverij, sinds 1973 op een prima manier gerund door drie toenmalige jeugdbonden en na de fusie van de KJN en de CJN door de twee huidige jeugdbonden samen.


Lijst van tabellen NJN uitgaven 1934-1944, gerangschikt per jaar, plus gevonden opmerkingen erover tussen [ ]. 
Tinbergen, L. (Luuk), 1934. Veldkenmerken van steltlopers, zwanen ganzen en eenden. Uitgegeven voor de Ned. Jeugdbond v. natuurstudie bij G.W. Breughel Amsterdam, 16 pag. (2e druk april 1937, 3e druk september 1940, 4e druk april 1942)[punt toegevoegd in beschrijvingsbrief voor congres 1941 8d Veldkenmerken te herdrukken; begroting congres 1941: 1000 ex. à f 250,-]. [punt in beschrijvingsbrief voor zomercongres 1945 10f4: herdrukken].

Miranda, Huib de 1936. Mossentabel. stencil, NJN. [Prijs 1939 f 0,90.]
Miranda, Huib de, 1937. Mossentabel. NJN. [Uitverkocht op congres 1940, ‘H.B. stelt voor niet tot herdruk over te gaan’.]
Tinbergen, L., 1937. Roofvogels Uitgave N.J.N. , 36 pag. (2e druk 1939). [Prijs 1939/1941 f 0,50]. [punt in beschrijvingsbrief voor zomercongres 1945 10f4: herdrukken]
Dobben, Dr. W.H. van & D. Hoos, 1938. Vogeltrek en Vinkenbaan . Theorieën over vogeltrek en vogeltrek over Nederland & de Vinkenbaan; met tekeningen over het geheelde vinkersbedrijf van J.J. Ter Pelkwijk en L. Tinbergen. Nederl. Jeugdbond voor Natuurstudie, 36 pag. [Prijs 1939/1941 f 0,50].
Westhoff, Victor en Huib de Miranda (red.), 1938.  Kotten, zoals de N.J.N. het zag . Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie, plm. 200 pag. [Prijs 1939 f 2,25].
Alta, Han, 1940.  De plant in het volksgeloof. 80 pag. (gestencilde uitgave)[Prijs 1941 f 0,45].
Meltzer, J. & V. (Victor) Westhoff, 1940. Inleiding tot de plantensociologie. Uitgave van de Sociologengroep van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie. 139 pag. [Daarna geheel herzien, uitgegeven in 1944, in de bibliotheek van de KNNV].
Dijk, J.W., & V. (Victor)Westhoff, met medewerking van J. Vlieger, 1941. Overzicht der plantengemeenschappen in Nederland. Uitgave van de Sociologengroep van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie. 90 pp.
Westhoff, V. (Victor), J.W. Dijk (Johan) & H. (Herman) Passchier, 1942. Overzicht der plantengemeenschappen in Nederland. Bibliotheek van de Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging 7. 79 pp.
Heide, G.D. (Gerrit) van der, 1941  Zeevogels Meeuwen, Jagers, Stormvogels jan van gent, duikers, sterns, alken uitgave Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie. (werktitel op het congressen 1939 &1940 was ‘Vogels van Zee en Strand’) [Prijs 1941 f 0,50]. [punt in beschrijvingsbrief voor zomercongres 1945 10f4: herdrukken]
Margadant, W.D. (Wim), 1944. Mossentabel. NJN. [punt in beschrijvingsbrief voor congres 1941 8c mossentabel; begroting congres 1941: 750 ex. à f 675,-] . [punt in beschrijvingsbrief voor zomercongres 1945 10c mossentabel: verschenen voorjaar 1944]
Andel, Tjeerd van 194?. Keientabel. [precieze jaar nog onbekend]
Andel, Tjeerd van 1944. Keientabel gestencilde uitgave. [punt in beschrijvingsbrief voor zomercongres 1945 10d: herdruk verschenen voorjaar 1944]
 

 

Stukje uit de determinatietabel uit 'Het Vogelboekje' van Thijsse uit 1912.





zondag 15 maart 2020

Intermetzo: jeugdbonders avant la lettre


Heinrich Kuhl en Johan van Hasselt, gezworen vrienden in de studie van de natuurlijke historie (16.1)
Jong en enthousiast in en over de natuur: het kan natuurlijk niet zo zijn dat dit gegeven pas in 1920 is uitgevonden. Als voorlopers van de NJN worden behalve de school-natuurclubs zelf waaruit we uit zijn ontstaan, ook wel gekeken naar Der Wandervogel (16.2) uit Duitsland. Wandelen in de natuur is/was natuurlijk wel een onderdeel van het jeugdbondsbestaans/-leven. Maar bestonden er vroeger ook echte hardcore natuurfreak jongeren? Het antwoord is: jazeker.

Er waren, een eeuw voordat het woord ‘jeugdbond’ werd uitgevonden, natuurlijk wel enkele jongeren die vlak bij hun huis of iets verder weg fanatiek op zoek gingen naar allerlei grotere en kleinere dieren of daar planten gingen verzamelen. In die tijd studeerde er in Groningen twee studenten, die beide al sinds hun vroege jeugd fanatiek waren in het verzamelen, maar ook van het beschrijven van alles wat ze in de natuur vonden. Vogelaars kennen minstens een van beide dankzij de Nederlandse vogelnaam de ‘Kuhls pijlstormvogel’: die is namelijk genoemd naar Heinrich Kuhl (16.3, 16.4), geboren in Hanau, 300 km ten oosten van Vaals in Duitsland. De andere van het duo was Johan van Hasselt, geboren in Doesburg. Beide waren geboren in 1797. Vanaf 1817 waren ze vrijwel onafscheidelijk en trokken ze dagelijks met elkaar op: in het veld, op de universiteit en ze bezochten samen de grotere collecties in Nederland en verre omgeving. 

Toen er in 1819 werd gedacht aan een nationale natuurhistorische collectie was het Coenraad Temminck die bereid was zijn collectie daaraan af te staan, mits hij directeur zou worden (16.5). En aldus geschiedde: nu precies 200 jaar geleden werd in 1820 het Rijksmuseum voor Natuurlijke Historie in Leiden gesticht. Een van de belangrijkste doelen werd het verkennen van de natuur in de overzeese gebiedsdelen, waarvoor een 'Natuurkundige Commissie voor Nederlandsch-Indie' werd opgericht. Het eerste aangenomen lid werd Heinrich Kuhl, het tweede lid Johan van Hasselt. Beide waren op dat moment 22 jaar oud en in de jaren daarvoor in Groningen gepromoveerd. Met een preparateur en een tekenaar vertrokken ze in juni 1820 via Texel naar de Oost, waar ze na een half jaar in december 1820 aankwamen (16.6).

Ze werden daar ontvangen door Casper Reinwardt die binnen een jaar weer zou vertrekken om in Nederland hoogleraar te worden, maar die ze nu prima kon introduceren in de tropische natuur rond Buitenzorg (nu Bogor) op Java. Hun handen jeukten: ze waren in een grandioos paradijs beland, iets waarnaar Heinrich Kuhl al sinds z'n vroege jeugd had gehunkerd. De eerste vier maanden bleven ze bij Casper Reinwardt logeren in de stad. Daar kwamen ze ongetwijfeld veel bekende soorten tegen, die ze al eens in de musea die ze bezocht hadden gezien hadden of waar ze over gelezen hadden, maar ook vele nieuwe. De rijkdom was namelijk groot en vrijwel alles wat ze tegenkwamen (en wat gevangen kon worden) werd verzameld en zo mogelijk gedetermineerd. Veel daarvan werd geprepareerd en zo nodig beschreven en getekend. Bij een tocht in de bergen bleek de rijkdom daar nog veel indrukwekkender dan in het laagland: een nog groter luilekkerland. Ze schreven samen brieven naar wetenschappers thuis en die werden hier gepubliceerd. Hieronder een stuk van hoe ze in 1821 Javaanse neushoorns ontdekten en hoe ze de top van de Pangrango (Gunning Gede) bereikten, een slapende vulkaan 25 km ten zuidenoosten van Buitenzorg (nu Bogor) met een hoogte van 3019m. Hun beschrijving van de soort (als Rhacophorus reinwardtii Kuhl & van Hasselt, 1822) bleek later een synoniem van de net iets eerder beschreven Rhinoceros sondaicus Desmarest 1822. Ondanks dit beschrijven van onvermijdelijke synoniemen zouden ze beide gedurende hun leven tientallen nieuwe soorten beschrijven (16.7).

Maar ze waren zo fanatiek dat ze zichzelf nauwelijks rust gunden en anderzijds kenden ze niet precies de gevaren van veldwerk in de tropen doen. Hierdoor zou Heinrich Kuhl al binnen een jaar in de tropen te zijn, ziek worden en op 14 september 1821 in Bogor zou hij aan een leverabces komen te overlijden (16.8), hij werd slechts 23 jaar oud. De dood van zijn vriend met wie hij vijf jaar lang bijna dagelijks onafscheidelijk was geweest, was haast te veel voor Johan. Maar hij kwam er bovenop en zette hun gezamenlijke ontdekkingswerk alleen voort. Maar ook hij werd op een gegeven moment ernstig ziek (hoge koorts en diarree) en Johan van Hasselt zou bijna twee jaar later op 8 september 1823 overlijden, 26 jaar oud.

Hun namen blijven doorleven in de soorten die ze beschreven en in de vele wetenschappelijke soortnamen die na hun dood naar hen zijn vernoemd. Ondanks dat de beschrijving van de 'Kuhls pijlstormvogel' als Puffinis kuhli Boie, 1835 een synoniem bleek te zijn van Calonectris diomedea (Scopoli, 1769) bleef de Nederlandse soortnaam nog steeds naar Heinrich Kuhl verwijzen. Die naam blijft voor ons altijd nog, met een knipoog, naar de twee jongemannen verwijzen die niet of nauwelijks ouder zouden worden dan de (tegenwoordige) ouwe sokken leeftijd. Hun eeuwig samenzijn is verder bevestigd niet alleen door hun gezamenlijke graf in de botanische tuin van Bogor, maar ook in de naam Kuhlhasseltia, een orchideeën genus dat voorkomt in Zuidoost-Azië (16.9).

Opmerkingen
16.1 Wikipedia tekeningen door Friedrich Fleischmann (1791—1834), German painter and engraver & Maurist Greshoff (1862-1909) - Maurist Greshoff: Album der Natuur, Haarlem 1903. Zie Heinrich Kuhl en Johan van Hasselt op Wikipedia.
16.2 Der Wandervogel https://duitslandinstituut.nl/artikel/3758/der-wandervogel
16.3 Hij zou in zijn jeugd een publicatie schrijven over vleermuizen, waar hij toen hij nog pas 16 jaar oud was mee bezig was en Wolfgang von Goethe (1766-1832) hem op 28 juli 1814 tegenkwam. Dit was in de collectie van de man van wie Heinrich Kuhl zeer veel leerde, namelijk Johann Leisler (1771/1772 –1813). Goethe schreef in z'n dagboek zeer lovend over de jonge Heinrich Kuhl. In: Charles Klaver, 2007. Inseparable Friends in Life and Death: Heinrich Kuhl (1797 - 1821) and Johan Conrad Van Hasselt (1797 - 1823), Students of Prof. Theo Van Swinderen. Barkhuis, 1-105. (een klein deel van dit boek staat online).
16.4 In het de in 16.3 genoemde vleermuispublicatie uit 1817 beschreef de jonge Heinrich Kuhl voor Duitsland 7 nieuwe vleermuissoorten (voor Nederland 5, plus 1 toevallige gast die hij per ongeluk naar zichzelf noemde Pipistrellus kuhlii).
16.5 Lipke Holthuis, 1995. 1820 - 1958 : Rijksmuseum van Natuurlijke Historie https://www.repository.naturalis.nl/document/98177
16.6 Zie boek bij 16.3 en zie NRC https://www.delpher.nl/nl/kranten/view?coll=ddd&identifier=KBNRC01:000028599:mpeg21:a0182
16.7 Geldige nieuwe genera/ soorten/ondersoorten voor de wetenschap beschrijven: respectievelijk vleermuizen (0/7/0), overige zoogdieren (0/5/3), vogels (2/22/4), reptielen (3/9/2), amfibieën (3/1/0), vissen (9/9/0), inktvissen (0/2/0) en slakken (3/14/0). (16.4), maar ook planten (5/6/0) zie https://www.ipni.org/?q=name%20author%3Akuhl / https://www.ipni.org/?q=hasselt%20ex. en paddenstoelen (1,00).
16.8 Een leverabces wordt in de tropen vaak veroorzaakt wordt door een met een amoebe besmet drinken of eten, mocht hij in een betere conditie zijn geweest, dan had hij daarvan mogelijk kunnen herstellen. Twee dagen later overleed ook Gerrit Keultjes, de tekenaaar die met hun was meegegaan; zie A. M. Husson And L. B. Holthuis, 1955. The dates of publication of "Verhandelingen over de Natuurlijke Geschiedenis Der Nederlandsche Overzeesche Bezittingen " Edited by C. J . Temminck. Zoologische mededelingen 34(2): 17-24.
16.9 https://en.wikipedia.org/wiki/Kuhlhasseltia; zie verder voor de door hun verzamelde orchideeën: Heinrich Kuhl, Jacob van Breda & Johan van Hasselt, 1827. Genera et species orchidearum et asclepiadearum quas in itinere per insulam Java (boek met kleurenplaten).  


Gepubliceerde brief van 14 augustus 1821 in de Algemeenen Konst- en Letterbode van 1822, pagina 25. In het naschrift van Theo van Swinderen, hun voormalige professor uit Groningen, wordt het overlijden van Heinrich Kuhl gememoreerd; dit gebeurde namelijk precies een maand na het schrijven van de brief. Lees voor een 'f' vaak een 's' en dan is het goed te lezen.  

maandag 9 maart 2020

15. Doe nou ‘ns wat nuttigs

Schets van een kuilvormig stuifven met verlanding met klein glidkruid, zoka Valkenswaard 1931 (15.1 & 15.3)
Zouden ze die tekst hierboven gedacht hebben toen de NJN in 1931 met Staatsbosbeheer in zee ging om een zoka bij de Malpie onder Valkenswaard te gaan houden? Het werd de eerste keer dat een jeugdbond op een kamp in opdracht de waarnemingen systematisch zou gaan verzamelen. Maar ook de tweede trap zou lukken: er kwam een prima overzicht van de waarnemingen in de Amoeba (15.1). En dit was misschien wel vooral dankzij de grote organisatorische kracht van Frans Tjallingii, op dat moment zo’n 18 jaar oud. 

Verder is dit het eerste kamp waarvan ik de plekken van zowel het meisjes- als het jongenskamp nauwkeurig heb kunnen achterhalen, zie het kaartje hieronder. Het eerste kamp lag namelijk onder het Oortsven en de tweede kamp op de heuveltjes van het Molenven. Ze lagen dus iets meer dan 1 km uit elkaar. De reden? Op deze manier lagen de twee kampen in twee verschillende gemeenten: de meisjes zaten in Borkel en Schaft en de jongens in Valkenswaard. De directe verbindingen tussen de beide kampen ging vrijwel zeker over een zandpad op de oostoever van de Dommel met als extraatje een bootje wat over de Dommel kon worden getrokken.

De verkenning van deze redelijk onbekende streek was een succes. De Groote heide bij Soerendonk werd omschreven als ‘een buitengewoon uitgestrekt gebied', ... waar 'over grote oppervlakten Struikheide was verdwenen (wellicht door brand) en vervangen door Schapenzwenkgras (15.2) dat grote lichtgele plekken vormde’ en er broedde toen een klapekster, duinpiepers en geoorde futen. Volgens de stafkaarten van toen was de Tongelreep nog een zeer kronkelende beek. Maar vooral de Malpie was speciaal: het Klein Malpieven was nog niet geheel dichtgegroeid (en overwoekerd) en daar en in de vennen op de heide stonden zeldzaamheden als kleinste egelskop, plat blaasjeskruid en veenmosorchis (de naam daarvan was toen nog 'malaxis'). Hierboven een schets zoals in die jaren regelmatig van vennen werd gemaakt. In dit geval van een nu verdwenen stuifven, het Slichtersven, 'zeker een van de mooiste vennen uit de streek', dat ze toen vonden. In de relatief luwe ZZW hoek een 'dichtgeveende' verlandingszone met onder meer boompjes, hoge kruiden en klein glidkruid en in de NNO windhoek wat kale zandgrond met oeverkruid (15.3). Verder stond in het Oomsven waterlobelia 'die hebben we nergens anders in de hele streek kunnen vinden'.

Er werd verder een tijmblauwtje, dwergmuizen en otters gemeld (15.4). Het geschetste beeld is een glimp wat wij nu kunnen opvangen van een landschap zoals het er toen uitzag (15.5).

Opmerkingen
15.1 Frans Tjal. [= Tjallingii], 1931. Landschap en plantengroei in Oost-Brabant. Botanies verslag van de N.J.N.-Kampen bij Valkenswaard 27 Juli-17 Augustus. Amoeba 10(9): 133-147.
15.2 Volgens Heukels (1904): Festuca ovina, toen 'algemeen', de soort is nu opgesplitst in een aantal soorten: naam zou nu waarschijnlijk fijn schapengras zijn Festuca filiformis, de meest algemene soort van heidegebieden.
15.3 Het Slichtersven was 200 m lang en lag op WGS 51.29287 5.43588, wat nu een landbouwgebied is (kaart zie onder).
15.4 L.T. [= Luuk Tinbergen , toen Amoeba redacteur] 1931. Amoeba 10(9): 155. Zie tekst hieronder [Doordat de eventuele waardplanten van de rupsen van het tijmblauwtje (kleine tijm op de zandgronden en echte marjolein) in de Kempen ontbreken, moet deze vondst met de nodige reserve bekeken worden].
15.5 Bijna een halve eeuw later: een 1978 excursie met NJN Eindhoven naar de Malpie: filmpje 

Vlinders en otters 
Het jongens- en meisjeskamp in 1930 onder Valkenswaard
De ligging van het Slichtersven in 1930, 1 km ten ZZO van het dorp Borkel (15.3).


De Venbergse molen in 1930 onder Valkenswaard stroomafwaarts van het kamp 

zondag 1 maart 2020

14. Nattigheid


Zeeland 31 juli 1938 zoka Renesse bij de Wilhelminahoeve (foto Rykel ten Kate).

Op de allereerste NJN zoka’s was er altijd een plaats vlakbij het kamp waar gezwommen kon worden: in 1921 bij Denekamp in de Dinkel, in 1922 bij Ommen in de Overijsselse Vecht, in 1923 en 1924 bij Mook en bij Bakkum vermoedelijk in de Maas en in de Noordzee en in 1925 Moergestel in het Putven. Ook toen de NJN in 1926 voor het eerst naar Kotten bij Winterswijk op zoka ging (wat daarna een zeer lange traditie zou gaan worden), was men heel erg blij dat het Mr. ten Houten was 'die de prachtige zwemplaats voor ons vond. Dat was een plas in een verlaten leemgroeve, ongeveer een kwartier fietsen van ons kamp. Ieder die wilde zwemmen moest de plas achter elkaar heen en weer kunnen overzwemmen' (14.1). Kortom er was wel een ‘zwemexamen’ en deze plek was de grote plas van de Italiaanse meertjes. In de jaren dertig ontstond de term ‘poelen’ voor zwemmen. Tot ver in ieder geval de jaren veertig was er een traditie dat er 's ochtends vroeg (al of niet na het blazen van de reveille) met het hele kamp gezwommen werd (14.2), de traditie die in de eerste decennia duidelijk wel bestond, maar later ooit is verdwenen.

Zou er in een club die zo dichtbij de natuur staat en/of op zoek was naar het paradijs op aarde, ook wel eens als Adam en Eva gezwommen worden? Wat in de roaring twenties wel gebeurde bij een deel van de Duitse jeugd, gebeurde toen ook echt wel eens bij de NJN. Dat bleek ten minste toen Gijs Sevenhuijsen het verhaal in het IISG archief vond dat er op het zoka van 1928 een jongens excursie naakt was gaan zwemmen in de Geul (14.3). Goede zeden stonden echter lang zo hoog in het vaandel van de NJN, dat dit in de eerste helft van het bestaan een zeer grote uitzondering op de regel zal zijn geweest. Ik weet van een joodse NJN’er dat hij voor z'n vertrek om te gaan onderduiken wel z'n boeken en warme spullen had gepakt maar geen 'poelpak'. Hij zei me: ‘dus zwom ik af en toe in de Rijn, die te snel stroomde om op één plek te blijven. Dus liet ik me een stukje stroomafwaarts drijven en ging daar in een uitham weer de oever op en moest dan weer naakt naar mijn kleren lopen’. Waarom ging je in die tijd eigenlijk niet in je ondergoed zwemmen? Dat weet ik van een NJN'er die eind jaren vijftig de Maas overzwom in z'n onderbroek: op een foto van dat avontuur staat dat die  om z'n middel stevig was vastgezet met een riem. Het ondergoed was tot in die jaren vaak gebreid en werd in het water loodzwaar: onelegant maar ook zeker bijna onmogelijk om mee te zwemmen. Maar ook die laatste NJN’er had eind jaren vijftig met een vriend wel eens naakt in de Valkenswaardse visvijvers gezwommen. Beide jongens hadden dat in de jaren veertig en vijftig echter nooit op een NJN excursie gedaan (‘dat gebeurde niet in de NJN: dat hoorde niet’).

Was het Phil Bloem die op 9 oktober 1967 haar krant op tv liet zakken en geheel naakt in een stoel zat of was het gewoon de tijdgeest dat er jeugdbonders op NJN-kampen soms zonder kleren ging zwemmen? Op mijn eigen eerste zoka op Terschelling IV in 1974 werd het voorstel van de excursieleider om naakt in zee te gaan zwemmen door de rest van de excursie (een groep tiener jongens) echter afgewezen. Pas jaren later zou ik daadwerkelijk op een distriktskamp in de Helenavaart met Eva en Jan voor het eerst naakt gaan zwemmen. Het lijkt me dan ook eerder uitzondering dan regel dat het gebeurde, maar in de jaren zeventig, tachtig en negentig kon het best wel eens gebeuren dat een deel van de excursie of het kamp naakt te water ging.

Na 2000 werd het weer een zeer grote uitzondering alhoewel ik recent toch wel hoorde van een jongen en een meisje die ergens op een NJN excursie naakt in een privé zwembad waren gedoken. In het naaktzwemmen loopt de NJN niet voor of achter, maar dobbert ze blijkbaar gewoon mee met de tijdgeest.

Opmerkingen
14.1 Mary Boetje - van Ruyven (1930), blz. 75.
14.2 Niko Tinbergen schrijft over het zoka op Schouwen in 1929: 'Elke morgen om 7:00 was het réveille dadelijk daarna gingen we zwemmen in zee, wat in verband door met het gevaarlijke water altijd onder streng toezicht van de ouderen stond. Pas na het zwemmen kwam het ontbijt. Een grote kist met boterhammen, die door de korvee (ieder moest op zijn beurt korveediensten doen, elke dag een acht jongens en meisjes) klaargemaakt waren, ging de hele kring rond, gevolgd door een even grote gamel met thee. Onder het ontbijt werden door de natuurhistoriese „vaklui" de exkursieplannen beraamd en door de „tafelpresident bekend gemaakt'. (in Rinke Tolman, 1930, De Nederlandsche Jeugdbond voor Natuurstudie. De Wandelaar 2(11): 340-345).

Unisex zwemmen in de jaren twintig: zowel meisjes en jongens in een badpak (foto uit een oude Amoeba)

37. So Long, Farewell, Auf Wiedersehen, Goodbye

Foto 1: Kort verslag over de eerste excursie naar de Baest bij Oirschot die ik als proef lid meemaakte op 29 oktober 1972 in de Fragilaria e...