zondag 20 september 2020

37. So Long, Farewell, Auf Wiedersehen, Goodbye

Foto 1: Kort verslag over de eerste excursie naar de Baest bij Oirschot die ik als proef lid meemaakte op 29 oktober 1972 in de Fragilaria en links de eerste foto die van mij als NJN'er werd gemaakt (verslagje en foto: Martin Abma).

Er is geen film die ik zo vaak gezien heb als 'The sound of music' en die film kan me soms nog steeds ontroeren. Toen ik laatst aan een vriendin over de NJN vertelde, deed me dat laatst ook nog wat. Ik begon ooit met vogels kijken op m'n veertiende. Bij toeval noemde een klasgenoot van m'n zus de naam NJN (37.1) en toen zij die letters bij het avondeten noemde zei m'n vader 'O daar ben ik vroeger ook lid van geweest'. De toon was gezet: Jeannette en ik werden beide proeflid van afdeling Eindhoven. Waar mijn zus op een winterexcursie driemaal in een sloot werd geduwd en zij natte voeten kreeg, bleef mij dat bespaard. Waar zij daardoor gedwongen afhaakte, bleek de NJN voor mij een juiste voedingsbodem. Kennis over vogels verzamelde ik via mijn hartsvrienden van toen Tom en Rob (vier keer in de week gingen wij soms wel samen op excursie), kennis van de omgeving van Eindhoven kreeg ik via de NJN en daardoor leerde ik hun de Strabrechtse heide kennen, waar wij als 'de drie van Eindhoven' zeer vaak zouden vertoeven (37.2). Deze jaren brachten een kanteling in mijn leven. Van de jaren daarvoor bij de padvinders en verkenners heb ik geleerd hoe ik een platte knoop moet leggen (en dat gebruik ik nog regelmatig), wat ik in de jaren daarna bij de NJN heb geleerd, tsja dat gaat te ver om dat allemaal op te sommen. Zoals ouwe sok Dominic Dijkshoorn me afgelopen weekend zei: 'bij de scouting waren zoveel regels en geboden, bij de NJN ontbraken die en wat een verademing was dat voor mij en alles liep gewoon fantastisch'. Ook een vriendin zei me: 'wat had ik in mijn jeugd graag van de NJN gehoord: al die zaken die ik na mijn 21-ste in de vrouwenbeweging heb geleerd, die zou ik dan ook bij de NJN hebben geleerd, maar dan wel negen jaar eerder'. 

Was iedereen dan enthousiast als ze met de NJN in aanraking kwamen? Zeker niet! Mijn zus is na die ene winterse excursie nooit lid geworden van de NJN. Ook de ervaring van Daan Remmerts de Vries (geboren 1962; tweemaal Gouden Griffel winnaar) was zodanig dat hij niet alleen besloot geen lid te blijven van de NJN, maar hij kreeg ook een hekel aan verenigingen in het algemeen (37.3). Verder ken ik ook het verhaal van een meisje dat zich in de jaren zeventig ontzettend op de NJN had verheugt: daar wilde ze lid van worden! Toen ze er eenmaal bij was viel het haar zo ontzettend tegen: de ongeschreven groepsregels van de NJN (hoe je je moest gedragen en kleden) irriteerde haar mateloos en ze haakte af. 

Het jaar dat ik, na een paar maanden proeflid te zijn geweest lid werd was in 1973 en vrijwel gelijk daarna werd ik toen gestrikt om in het afdelingsbestuur te komen zitten. Wat ik als NS zou moeten gaan doen ('gewoon wat excursies regelen en de rest loopt wel los') ging best goed, eerst samen met Martin Abma en het jaar daarop alleen. En toen Martin in 1976 ging studeren verzekerde hij mij dat ik een goede opvolger van hem zou zijn als voorzitter. Wederom overvallen door die mededeling, ging ook dat me daarna best goed af: met een team van tien hadden we een gesmeerd lopend afdelingsbestuur dat mijn haast brallerige opmerking bij het aantreden als voorzitter ('over een jaar zullen we het aantal leden verdubbelt hebben tot 60') geregeld hadden. Aan libellen werd toen redelijk wat gedaan in de afdeling. Langzaamaan begon ik daar meer naar te kijken dan naar vogels, Door de vangst van de superzeldzame bronslibel (Oxygastra curtisii) in 1976 op een NJN Eindhoven-Helmond excursie (foto 3) werd mijn lot definitief in die richting getrokken. Overigens was de IWG in die dagen nauwelijks in vlinders en libellen geïnteresseerd (te groot en dus oninteressant)(37.4), dus zou ik me later meer bij de combi HLWG aansluiten. Dat zou ook mijn persoonlijke leven beïnvloeden: de eerste jongen die ik ooit zou zoenen was op een HLWG kamp en dat was een ACJN'er. 

Eind 1980 was ik 22 jaar. Ik had wel balletjes opgeworpen dat ik mijn laatste jaar wel in het HB zou willen zitten, maar daar kwam voor het congres niets definitiefs uit. Op het congres bleek dat de plek van bovo nog vacant was. Van mijn taken die ik als KP'er op mij had genomen kwam weinig terecht, maar omdat ik de enige was die de taak van bovo ambieerde, werd ik het. Wat een hectiek werd het, wat een jaar. In het HB zat oa. Bettina Loose (de huidige 2020 bovo Jella Loose is haar dochter) en ´NH´ werd ons hoofdthema. Het congres van 1981 was in Helmond, de yoghurt-kwestie op het zoka van Cap Griz Nez en de statuten waren hot items. Wat waren we daarna natuurlijk kapot met z'n allen.

Ik werd ouwe sok, maar ook daarna hield het nog niet op. Met name door de libellen word ik eigenlijk tot op de dag van vandaag nog steeds zo af en toe gevraagd of ik zin heb om op een kampje mee te gaan. Vorig jaar in de trein onderweg naar een Hemka van de IWG stapte een NJN'er in en die reageerde toch wel een beetje verafschuwd: een ouwe sok die ook meeging, daar had hij niet op gerekend en daar had hij helemaal geen zin in. Ontzettend begrijpelijk, maar gedurende het kamp bleken we het gelukkig toch goed met elkaar te kunnen vinden. Hoort mijn naam daarom misschien wel een beetje thuis bij die ouwe sokken die het jeugdbondsbestaan ook na hun 23-ste niet helemaal kunnen loslaten. Of ik het anders doe dan anderen weet ik niet zeker, wel beschouw ik het als een grote eer dat ik zoveel jeugdbonders heb mogen leren kennen en ik hoop dat geen van hen mij ooit zal kunnen beschuldigen van bemoeizucht. 

En zou me dan gevraagd kunnen worden is het waar dat er niets veranderd is? Voor de laatste 50 jaar lijkt dat in grote lijnen wel te kloppen. Maar zoals te verwachten: nadat ik me er nu in verdiept heb meen ik te zien dat het eerste decennium toch echt anders was. In het begin was er de federatie van schoolclubs, maar ook de jaren daarna waren ze daadwerkelijke afhankelijk van ouderen omdat jongeren in die dagen bijvoorbeeld geen contracten mochten ondertekenen. Je ziet ook dat Mary Boetje - van Ruyven echt een steunpilaar was, een ouder iemand bij wie je te rade kon gaan: voor namen van paddenstoelen en/of allerhande meer organisatorische en persoonlijke zaken. Dat is daarna nooit meer op die manier zo geweest. Met de beslissing in 1934 om ouwe sokken als kampouder op zoka's slechts een symbolische functie te geven (iets wat overigens toen informeel al jaren aan de gang was) brak de puberteit van de NJN echt aan: echte volledige onafhankelijkheid. Ik heb tot halverwege de jaren dertig in de NJN terug kunnen kijken door mijn gesprekken met ouwe sokken en ook daarin heb ik weinig schokkends gehoord over zaken die toen echt anders liepen. Wel heeft elk HB zijn eigen problemen gehad: steeds weer dezelfde wielen die moesten worden uitgevonden, maar ook zaken uit die de tijd zelf die overwonnen moesten worden. Daarbij waren de oorlogsjaren waarnaar ik zelf het meest benieuwd was. Mijn mening is nu dat er toen (hoe ontzettend erg dat daadwerkelijk voor de Joodse leden zelf moet zijn geweest; die moeten hun 'uit de bond zetten' als een verschrikkelijke steek onderwater hebben gevoeld) voor duizenden jeugdbonders het voortbestaan van de NJN gedurende de oorlog, een vlucht uit die donkere dagen hebben betekend (37.5). 

Dan ben ik vanaf nu net als vele anderen in afwachting wat de 'digitale mini reünie' ons aanstaande zaterdag 26 september 2020 gaat brengen. 

Dank!
Bij deze wil ik iedereen die ik geïnterviewd heb nogmaals ontzettend hartelijk danken. Het was een grote eer met jullie terug te mogen kijken naar jullie jeugdbondstijd. Nettie Westhoff - de Joncheere vooral jij, altijd bereid om je herinneringen te delen, met mij mee denken, mee te kijken naar oude foto's en films of er nog bekenden opstonden; dank voor al je mailtjes die je me midden in de nacht stuurde! Tientallen anderen, al dan niet jeugdbonder, heb ik daarnaast gesproken, ook veel dank voor jullie verhalen en meningen. De uiteindelijke aftrap van dit 'blog-proces' was begonnen bij mijn bezoek op 9 februari 2019 in de Artis bibliotheek aan de vrouw zonder wie dit proces volstrekt onmogelijk was geweest: Marga Coesèl (37.6). Zij heeft met haar geschiedschrijving over de NJN in 1988 en 1997 de kaders geschapen waarbinnen ik me heb kunnen bewegen. Marga echt waanzinnig bedankt voor de twee boeken met jouw minutieuze speurwerk! 


Opmerkingen

37.1 Die klasgenoot van mijn zus was Niek Lopes Cardozo, de jongste zoon van Ben Lopes Cardozo (1921-2020), zie blog 23.

37.2 Ons allereerste artikel schreven we voor ons afdelingsblad: Tom Heijnen, Marcel Wasscher & Rob de Boer 1973. Steltlopers op de Strabrechtse heide. Fragilaria oktober 1973: 2-4. 
http://www.libellen.org/suriname/6artikelen/pdf/1973%20Heijnen,%20Tom,%20Marcel%20Wasscher%20&%20Rob%20de%20Boer%20&%201973.%20Steltlopers%20op%20de%20Strabrechtse%20heide.pdf

37.3 Daan Remmerts de Vries 2020. De geluiden van de NJN. De Scharrelaar 2020(1): 7-15. Mogelijk binnenkort hier een link naar de pdf.

37.4 Wel deed ik mee met waar bij de IWG in die jaren over werd gezongen 'Join the IWG, travel the world, catch interesting insects and kill them, tralalala': in m'n NJN tijd ging ik op reis naar Turkije, Syrië, Egypte, Soedan en Kenia.

37.5 Voor de principiële tegenstroming 'niemand de bond uit, anders opheffen' kan ik veel begrip tonen, maar er is toen de democratisch gekozen weg van doorgaan ingeslagen, dat valt nooit meer terug te draaien.

37.6 Zie voor een foto van Marga Coesèl https://knnvuitgeverij.nl/artikel/marga-coes%C3%A8l.html 

Foto 2: In de Biesbos, Heka Dee XII Drimmelen, oktober 1975. Met vlnr. Onno van Hagen, Hans F. Hoekzema, onbekend en Marcel (foto: Peter Voorn).

Foto 3: Excursie Collse zegge bij Geldrop met NJN Eindhoven en Helmond op 6 juni 1976: daarop kwamen wat leden aandragen met de superzeldzame bronslibel (Oxygastra curtisii) in hun net.


Foto 4: Watergevecht bij de Grote Beerze na het Heka van oktober 1980 van DeeXII met vlnr. onbekend, Geert-Jan van der Burgt, Marc van Gemert, Marcel, Cax Hoekzema en Nienke Klerk.

Foto 5: 1977 Pen 'Hoge Bovo's vangen veel wind'. Zo kon je het maar beter niet aanpakken: bovo Paul Vertegaal had te kennen gegeven dat hij ook als bovo maar een gewone NJN'er was en hij kreeg op deze manier wel een eigen bovo-fanclub maar ook een beetje op het congres de wind van voren.


woensdag 16 september 2020

Intermetzo: nog 10 dagen ...

Foto uit de film over het zoka Kotten I in 1934: op excursie vermoedelijk in de Kottense beek

Een filmpje tussendoor voordat op zaterdag 26 september 2020 eigenlijk de reünie zou zijn. Op die dag zal nu om 12:00 een minidocu over een huidige NJN'er, een huidige NJN'ster en een ouwe sok gepresenteerd worden, nadat er vanaf 11:00 die dag een door oa. de reüniecommissie van de NJN verzorgde 'life-stream' te zien zal zijn.
Het filmpje dat ik nu op youtube heb gezet is de eerste van een serie films die door Ben van Noordwijk in de jaren dertig over de NJN gemaakt is en ze werden in die jaren vaak gebruikt voor propaganda doeleinden. Nu is deze film speciaal op muziek gezet door ouwe sok Eva van Ooijen. Zie:

of klik op https://youtu.be/dpZgRAj4u4E 

Namen van jeugdbonders die in de film langskomen: Wim Margadant (later de mossenman van Nederland, die z'n tent uitkomt, te zien op  '3.21'), Rein de Wit (onder de pomp gehouden omdat hij z'n bed niet uitkwam te zien op '3.43'), Tineke Rutten (die later de eerste vrouwelijke bovo van de NJN zou worden in 1940, te zien met bril op '6.58' en '7.30') en Victor Westhoff (die na het overlijden van Jac.P. Thijsse in 1944 min of meer zijn opvolger zou worden, te zien op '13.21' en op '14.26').

Verder werden de kampspullen per koffer verzonden (op '2.24') het poelen/zwemmen (ook de jongens in badpak, vanaf '4.30'), de broodsnijmachiene (op '5.27') en een enkele stropdas (op 7.41').

Zeer veel dank aan Ben van Noordwijk jr., die mij de gedigitaliseerde film heeft gestuurd, Eva van Ooijen voor het componeren en het uitvoeren van de muziek en Nettie Westhoff - de Joncheere die mee heeft geholpen om te kijken welke bekenden er op de filmbeelden stonden.


zaterdag 12 september 2020

36. Is er na 100 jaar nog wel natuur over?

Foto 1. Een jonge wezel op handen gedragen op een NJN-excursie op de Kampina, 30 mei 2019 (36.1)

Is het de moeite waard, verbitterd te worden over de achteruitgang van de Nederlandse natuur? Natuurlijk is er alle reden om je zeer ernstig zorgen te maken, maar is het genieten van de natuur door de jeugdbonders zelf, de verwondering over de kleine en grote verrassingen die excursiegangers tegenkomen er minder om geworden? Veel ecologische paradijzen van weleer zijn aangetast enkele zijn helemaal verdwenen: niemand kan ontkennen dat ondanks de recent weer verder toegenomen noodzaak van de voedselbanken, voor velen de economische situatie van 1920 (twee tot vier generaties geleden) toch echt wat florissanter is geworden. Is de grote achteruitgang van de natuur, de prijs die wij voor de welvaart betalen?

Hoe zou het eigenlijk zijn geweest om in 1920 op excursie te gaan? Ik vermoed dat ze toch meestal naar redelijk bekende streken en over bekende paden zijn gegaan. Veel van de toen echt heel erg woeste gronden waren vermoedelijk voor fietsende jeugdbonders veelal onbereikbaar. Ten eerste omdat alleen lokale schaapherders of boerenkinderen met de paar koeien van hun ouders er rond liepen over zeer smalle paadjes die kronkelden over de uitgestrekte veen- en heidegronden. En ten tweede stel dat je daar over modderige zandpaden of karrensporen met je excursie was gekomen, hoe had je dan aangekeken tegen de schamele plaggenhutten die er bijvoorbeeld nog in het Bargerveen waren (36.2). Hutten waar gezinnen woonden waarvan de kinderen als extraatje zonnedauw plukten dat toen als medicijn tegen keelaandoeningen werd gebruikt en van hun werd gekocht (36.3)? Zouden ze het brood wat ze op kamp meegekregen hadden gedeeld hebben met de mensen die daar rondliepen? En ik vermoed dat toch aardig grote delen van Nederland toen verboden toegang waren: privé landgoederen waar jachtopzieners en koddebeiers waakten, zoals je nu nog rond ‘de Hoort’ bij Budel en in natuurreservaten betrapt zou kunnen worden. En met de jacht op ‘schadelijk’, en eetbaar wild waren sommige dieren hun leven toen minder zeker dan nu. Natuurlijk waren er ook stukken zoals de omgeving van Kotten in de Achterhoek, waarvan de omgeving uiteindelijk op elke vierkante meter door NJN’ers op plantjes was uitgeplozen (foto 3), zodat zelfs leden van de Nederlandsche Botanisch Vereniging verbaasd waren over wat daar allemaal meer voorkwam dan dat ze kenden, toen NJN’ers hun geheimen daar lieten zien (36.4). Overigens waren er naast paradijzen plekken met vervuiling en stank: niet alleen delen van steden zouden uitzonderlijk gestonken hebben ook sommige Twentse beken stonken hevig door lozingen van de textielindustrie (36.5) of door lozingen van steden en dorpen.

Zelf heb ik mijn NJN-tijd in de zeventiger jaren rond Eindhoven doorgebracht, ongeveer halverwege het bestaan van de NJN. Natuurlijk was het toen onmogelijk om de hele omgeving goed te kennen. In de afdeling hadden we onze vaste gebieden waar we op excursie gingen, maar met stafkaarten in de hand gingen we op kamp natuurlijk ook op zoek naar nog onbekende paradijzen. Ook deed ik samen met mijn boezemvrienden van toen Rob en Tom mee met de eerste SOVON broedvogelinventarisatie in 1975-1976. Daar ontdekten we enerzijds zeldzame heideanjers en weideklokjes in een weggetjesberm direct ten westen van de Achelse Kluis en anderzijds maakten we mee hoe een van de laatste grootschalige ruilverkavelingen de Strijper Aa bij Soerendonk en omgeving van zijn onschuld werd beroofd. De broedende klapeksters uit de jaren dertig (36.6) waren toen al ruimschoots van de Groote heide verdwenen, maar duinpiepers en zwarte sterns zaten er nog wel. Evenals nachtzwaluwen en een heel enkele grauwe klauwier, twee vogelsoorten die er nu (ik vermoed ondersteund door het opwarmende klimaat) in grotere aantallen zitten als toen. Overigens waren de meeste bewaarde blauwgraslanden in de omgeving allang als kleine reservaatjes relatief veilig gesteld, maar toch vonden we er ook zelf een die we als afdeling onder aanvoering van Marco Spooren rond 1978 uitvoerig bestudeerden en die we het VLO-weitje noemden (vleugeltjesbloem-orchideeën weitje) die er nu bijna een halve eeuw later aan de westkant van de Collse zegge nog steeds best goed bijligt (36.7 en foto 5) en de liggende vleugeltjesbloem en orchideeën er nog steeds voorkomen.

En waar is het in Nederland mis gegaan? Blauwgraslanden waren door NJN'er Wim van der Kloot in 1939 in kaart gebracht en in 1951 werd geconstateerd dat bijna alles hiervan van de kaart was verdwenen (36.8). Gebieden zijn ontgonnen zoals het Moergestels broek in 1931, waardoor tegelijkertijd de subtiele nuances in de matige voedselrijkdom van de Oisterwijkse vennen voor een groot deel verdwenen, De Beer, waar tot 1961 veel jeugdbonders op excursie gingen (36.9), werd opgeofferd voor de Europoort haven van Rotterdam en het Twiske even boven Amsterdam, werd in de jaren zestig ontgonnen. En toen 1954 een nieuwe ruilverkavelingswet van kracht was gegaan (waarschijnlijk aangezwengeld door het 'nooit meer hongerwinter' idee) ging de hogere efficiëntie van de landbouw ten koste van de waarde van de natuur. Waren het eerst de kemphaantjes die zich tot aan de dag van vandaag nauwelijks kunnen handhaven, wie had er verwacht dat de roep van de kievit, tot voor kort het standaardgegeven van bijna elk weidegebied, zo gruwelijk snel zou verstommen. 

Zeker de subtiele en fragiele natuur heeft dus zeer zwaar te lijden in Nederland, toch zijn we ook verblijd met enkele soorten die door in Europa afgenomen jachtactiviteiten wat zijn toegenomen, zoals de kraanvogels die zijn gaan broeden in het Fochteloërveen en broedende zee- en visarenden en zwervende wolven. Ook blijken uitgezette raven, bevers en otters zich te kunnen handhaven (36.10). Deze robuuste kant is dan toch weer deels een meevaller van de natuur hier en nu. De opwarming van de aarde is enerzijds een zeer grote zorg, maar anderzijds hebben entomologen het er maar druk mee alle nieuwkomers goed te administreren, ondanks dat de aantallen van insecten ontegenzeglijk gekelderd zijn. En dan is er nog de ‘nieuwe natuur’ die ons soms blij maakt met een broedende lachstern nu op de Marker wadden en dat verschralingsprojecten, die toch wel weer plaatselijk leefgebied vergroting kunnen betekenen voor aardige planten als de klokjesgentiaan. Maar uit het feit dat het gentiaanblauwtje daarvan niet profiteert mag blijken dat een aantal zaken niet zomaar 1-2-3 terug te draaien zijn. De verarming is een feit en de jeugdbonders helpen mee het een en ander in kaart te brengen: in hun jeugdbondstijd of daarna. Kortom: laten we strijden voor een constructieve natuurbehoud. En ik weiger me verbitterd te gaan voelen, maar ik zie ook wel in, dat daar eigenlijk heel veel reden voor zou kunnen zijn (36.11).

Opmerkingen 

36.1 De excursie was enigszins bezorgd over dat de jonge wezel nu naar 'mens' zou ruiken. Ouwe sok Maurice La Haye van de Zoogdiervereniging liet op die vraag weten: 'Fraaie waarneming en de ideale mogelijkheid om een (jonge) wezel eens goed te bekijken. Ik ben niet bang dat mama-wezel het jong zal verstoten, maar het lijkt mij niet bevorderlijk dat het diertje alleen was. Kortom, ik schat de overlevingskans vrij laag in (maar dat is nou eenmaal het lot van een wezel), maar meer vanwege het überhaupt kwijt zijn van de moeder en niet zozeer door het oppakken'.

36.2 Zie voor de plaggenhutten in Zuidoost Drenthe in die tijd https://www.youtube.com/watch?v=rQpTYq-7ufQ 

36.3 Toen ik in 1991 voor Staatsbosbeheer in het Bargerveen werkte, kwam ik een oudere man tegen die daar als kind in een plaggenhut had gewoond en mij dit verhaal over de zonnedauw vertelde.

36.4 Jan Slof, 1940. Verslag van de 4e excursie der N.B.V. naar Winterswijk en omgeving op 21 —26 Aug. 1939. Nederlandsch kruidkundig archief. Serie 3, vol 50 (1940) nr. 1.

36.5 https://library.wur.nl/WebQuery/hydrotheek/2014436 

36.6  Luuk Tinbergen, 1931. Vogelverslag van de N.J.N.-Kampen bij Valkenswaard 27 Juli-17 Augustus. Amoeba 10(9): 155.

36.7 Het VLO-weitje werd in 2009 ook door de KNNV bezocht https://www.knnv.nl/knnv-moeraswerkgroep/vloweitje (zie ook foto 5).

36.8 Frank Saris 2018. Victor Westhoff (1916-2001) Natuurbescherming als toevluchtsoord,  p. 84 zie https://repository.ubn.ru.nl/bitstream/handle/2066/190330/190330.pdf?sequence=1 

36.9 Frans Beekman - Met de NJN naar De Beer zie  https://www.inzichten.nl/overnatuurmonumentdebeer/verhalen/verhalen_beekman.html 

36.10 Ook ouwe sokken hebben overigens bijgedragen tot het uitzetten van soorten buiten hun leefgebied.  Dit was het geval toen Gertie Jansen en haar man rond 1985 in de Franse Pyreneeën op een mini-golfbaan wat vroedmeesterpadden in een heel klein putje vonden (klein beetje water, de rest was droog), deze namen ze mee naar Utrecht. In een weckfles bleken de eitjes te beschimmelden: ze besloten de padjes een laatste zomer wat vrijheid te gunnen in hun tuin. Maar ze deden het goed, er kwamen er elk jaar meer en ze hebben ze toen in de tuin van het Botlab bij de Nieuwe gracht neergezet en aan een jongen (die ze via haar zoon kende) gegeven die op de Burgemeester Reigerstraat 22 woonde: dus zo zijn ze in Utrecht op drie punten uitgezet. Recenter hebben wat ouwe sokken in hun tuin in Drenthe boomkikkers uitgezet.

36.11 Koos Biesmeijer wetenschappelijk directeur van Naturalis noemt Nederland in de Volkskrant van 16 september 2020 ‘wereldkampioen biotoopverlies’ (in: Ben van Raaij, 2020. Roer moet om voor behoud dier en mens. Volkskrant 16 september 2020, p. 21).


Foto 2. 1929 Niko en Luuk Tinbergen op de Beer (foto Frans Kooijmans)


Foto 3. 1938 zoka Kotten: Wim Margadant helpt mee elke vierkante meter op planten (en mossen) rond de kampplaats te onderzoeken (fotoalbum Victor Westhoff).

Foto 4. Het Fochteloërveen in 2007: wie had gedacht dat er ooit weer kraanvogels in Nederland zouden gaan broeden? Daarachter riepen en vlogen ze toen.


Foto 5. Het VLO weitje in 2019 aan de westkant van de Collse zegge, uitgebreid onderzocht door de NJN Eindhoven in 1978, geen natuurreservaat maar het heeft de tand des tijds redelijk goed doorstaan (zie ook 36.7). 

zaterdag 5 september 2020

35. Horizontaal of verticaal?

 

Foto 1: Stencil uit 1949: de districtsgrenzen, en in staafjes het aantal leden per district en hoeveel daarvan als zoka deelnemer in 1949 meegingen (bijvoorbeeld Amsterdam met 465 leden, waarvan 162 op zoka gingen)(35.1).

Lang, lang geleden, het was in de tijd dat de eerste voorzitter Feiko Koster voor het laatst een Congres voorzat in juli/augustus 1922 in Ommen, werd er besloten dat er teveel afstand lag tussen de schoolafdelingen en de Centrale Commissie. Het was te onhandig om hulp te bieden aan de Nederlandsche Phaenologische Vereeniging, dus besloten ze dat er een tussenlaag moest komen: districten. Zo werden er in 1922 vier districten opgericht, aangeduid met romeinse cijfers: I (Groningen, Leeuwarden), II (Zwolle, Zutphen), III (Amsterdam, Haarlem) en IV (Den Haag, Delft, Gouda). Maar al spoedig kwam Utrecht erbij als vijfde district en voor de logica werd dat district III en schoven de laatste twee een cijfer op: III werd IV en IV werd V (35.2). De volgorde van de nummering werd bepaald door de ligging: de nummers liepen van noordoost naar zuidwest. Daarnaast werd elk district geleid door iemand van de Centrale Commissie en zo werd bijvoorbeeld Maus Lieftinck behalve redacteur van de Amoeba in 1922 ook DL, districtsleider, van het district III (wat later IV zou gaan geheten).

Halverwege de jaren dertig kregen de districten ook hun eigen districtsblaadjes: D I met De Kale Jonker, D III met De Meerkol en D IV met De Inktzwam (35.3). Daarin had D III voorop gelopen: het was Victor Westhoff die De Meerkol in 1935 had opgericht (35.4) en Amsterdam had zoveel afdelingen (in 1941 waren er 12 afdelingen) dat er besloten werd dat dat een eigen district moest gaan vormen. In 1951 was het aantal districten gestaag gegroeid tot elf, waarbij de nummering de logica van het begin had verloren: Friesland (met Vlieland en Terschelling!) was afgesplitst van Groningen en heette D X en Noord-Brabant en Limburg was D XI. En dat allemaal ‘voor het uitvoeren van het bondsdoel’ (35.5).

Uit een enquête in 1969 bleek, zoals te verwachten, dat jongere leden vooral actief waren in afdelingen, iets oudere in de districten en werkgroepen en de oudste op bondsniveau. Op 1 januari 1970 werd de logica in de nummering weer min of meer hersteld en werd Friesland ‘Dee I’ (35.6) en werd bijvoorbeeld Noord-Brabant Dee XII, Limburg (met afdeling Maastricht) Dee XIII en Zeeland Dee XIV. Sommigen zouden een tiental jaar later nog altijd dwepen hun oude districtsnummers, met name een deel de NJN’ers ‘van boven het kanaal’ zouden luidruchtig ‘dee vaif hoog’ blijven roepen. 

In 1962 waren er allerlei discussies opgang gekomen over samenwerking tussen de CJN, KJN en NJN, met oa. resoluties op de NJN congressen van 1962 en 1964. In 1965 was er zelfs een combi-kamp met de drie bonden en bestonden er al combi-leden. Maar fusie: ho maar, alhoewel er wel wel werd combi-vergaderd in 1968 en in oktober 1969 de eerste TriAS (Triëntalis/Amoeba/Scharrelaar, van de CJN, NJN en KJN) uitkwam. Moest de samenwerking dan van onderaf gaan komen (35.7)? De kop van deze trend werd waarschijnlijk afgebeten in het Gooi waar vanaf 1967/1968 enkele jaren samen werd gewerkt tussen alle drie de bonden met in totaal 150 leden, dat zich zelf 'Dee 6' noemde. Doordat sommigen vonden dat de CJN dit Gooi-Dé domineerde gingen de Gooise NJN'ers eind 1974 samenwerking met Dee 5 (Utrecht) zoeken, waar ze zich een jaar later bij voegden. Na het einde van deze samenwerking werd het Gooidee dus rond 1976/1977 opgeheven (35.8). Rond 1970 hadden enkele districten er ook voor gekozen om combi te gaan met de ACJN en zo kwamen er drie officiële ‘regio’s’ waar beide bonden samenwerkten in het zuidwesten van het land: R9 (Den Haag en omgeving), R10 (Rotterdam en omgeving) en R14 (Zeeland en west-Brabant in 1972; 35.9). 

De oudste aanwijzing van een verschuiving van nummers naar windrichtingen voor de districten lijkt mij ‘Dee Oost’ dat in ieder geval al in 1992 z’n eigen districtsblad had (de Deepress). Dit districtsblad zat toen in z’n vijfde jaargang en zal dus in 1987 zijn begonnen. Later kwamen er in ieder geval ‘Dee midden’ en na een tijdje Dee 1012 te hebben geheten werden Noord-Brabant en Limburg 'Dee zuid'.

Naast deze verticale ordening van de NJN in bondslagen, was er sinds 1937 ook een horizontale ordening bijgekomen: na een op 8 juni 1937 rondgestuurd stencil geschreven door Han Alta en Victor Westhoff werd op zaterdag 26 juni 1937 in ‘De Karrekiet’ in Kortenhoef de Sjocgroep opgericht, de eerste werkgroep van de NJN. Begin 1938 verscheen gelijk het eerste nummer van het ‘Kruipnieuws’, hun lijfblad (35.10). In 1938 werden het ‘Vogelwaarnemingscentrum’ en de ‘Strandgroep’ opgericht. De eerste ging in 1941 alweer ter ziele. In 1942 hielpen twee op dat moment net oud-NJN leden Peter Creutzberg en Bernard Immerzeel van de Strandgroep (de eerste was zeker, de tweede aannemelijkerwijs uit solidariteit met de Joodse leden, die van de bezetter vanaf 25 oktober 1941 officieel geen NJN lid meer mochten zijn, uit de NJN getreden) mee in Den Haag een plek met strandvondsten in te richten. Dit was op zolder van het het Schoolmuseum (het tegenwoordige Museon) in Den Haag en het functioneerde als 'het Filiaal', een filiaal van het RMNH (het tegenwoordige Naturalis) in Leiden. Op 13 maart 1943 gaf de groep zichzelf de officiële naam ‘Comité ter Bestudering van de Nederlandse Mariene Fauna’ (35.11). 

Op het congres van 1945 werd besloten meerdere contactgroepen op te richten. Dat resulteerde er bijvoorbeeld in dat door Jan Lucas en Kees Lems een Insectencommissie (later de IWG, Insecten Werkgroep) werd opgericht en verder kwam er een Hybiecommissie en een Vogelcommissie. Van de VWG zijn onlangs allerlei belangrijke archiefstukken door Ruud Vlek naar het IISG gebracht (35.12) en ook de VWG werd een plek met z'n eigen taal (35.13). De NJN was een broedplek voor belangrijke vogelaars; een overzicht daarvan uit de vorige eeuw heeft ouwe sok Karel Voous in 1994 vastgelegd en daaruit bleek dat de van de na 1900 overleden en voor 1950 geboren 300 geselecteerde vogelaars, een derde deel lid van de NJN was geweest. Wellicht een tikkeltje bevooroordeeld schrijft hij op dat dit voor vele vogelaars belangrijke mijlpalen in hun leven waren geweest: 1) het lezen van de werken van Heimans en Thijsse 2) lid worden van de NJN of overeenkomstige jeugdbonden en 3) kennismaking met de broers Niko en Lukas Tinbergen (35.14). Verder zijn hier natuurlijk veel werkgroepen (die kwamen en gingen) niet genoemd: de Kréwégé, De Natuurbeschermingscommissie (later de NBK), de geologische werkgroep, etc. En sommige werkgroepen zijn verschillende keren bijna opgericht, zoals de mossenwerkgroep driemaal, maar dat gebeurde uiteindelijk nooit (35.15). Op dit moment is er wel een combi-wolkenwerkgroep en er zijn er nog zeven andere werkgroepen binnen de NJN actief (35.16). 

Uiteindelijke vindt er binnen de NJN de laatste decennia een duidelijke verschuiving plaats: eerst werden de districten en toen de afdelingen minder belangrijk (de verticale structuur werd steeds meer losgelaten) en het zijn nu juist de werkgroepen die meer de excursies en de kampen door het jaar heen bepalen. Kortom volgens de definitie van Marga Coesèl (35.17): de NJN gaat horizontaal!

Opmerkingen

35.1 Archief van Fred Hoekzema.

35.2 Marga Coesèl, 1997, p. 29.

35.3 Marga Coesèl, 1997, p. 52.

35.4 Dit vertelde Nettie Westhoff - de Joncheere me.

35.5  Marga Coesèl, 1997, p. 119.

35.6 Albert Kiers via de ouewe sokken Facebook pagina.

35.7 Allemaal uit Marga Coesèl, 1997, p. 126-127.

35.8 Mail van Erik Lam uit september 2020, met info uit het artikel: Erik Lam, 1984. Een episode uit het roemruchte verleden van het gooidee. Debakel 10(2): 11-13.

35.9 Zeer uitgebreide mail van Gerard Heerenbout uit januari 2020.

35.10 Archief van Fred Hoekzema. 

35.11 De SWG & het Filiaal: zie L.B. Holthuis, 1995 1820 - 1958, Rijksmuseum van Natuurlijke Historie. Uitgave Nationaal Natuurhistorisch Museum 1995, (als pdf op internet). 

35.12 Mail van Ruud Vlek: 
dat er in 2020 een archiefdoos van de Vogelwerkgroep van de NJN (een waardevolle doos met vogelwaarnemingen en -rapportages) door Ruud Vlek bij het IISG afgegeven (mail 11 juni 2020). Er was volgens hun archief toen al aanwezig: stukken van leden van de NJN-sectie. 1956-1959, stukken van de voorzitter. 1960-1966, kasboek van een kamp op Vlieland. 1959, stukken van de wetenschappelijk medewerker. 1965-1966 en stukken van de redacteur. 1971.

35.13. Zie foto 8 hieronder, uit: Onze Taal. Jaargang 62(1993) : https://www.dbnl.org/tekst/_taa014199301_01/_taa014199301_01_0083.php

 35.14 Zie pagina 15 in: Karel Voous, 1994. In de ban van vogels. Geschiedenis van de beoefening van de ornithologie in Nederland in de twintigste eeuw, tevens Ornithologisch Biografisch Woordenboek van Nederland. Uitgever: Scheffers 1-605.

35.15 Zie https://www.njn.nl/wp-content/uploads/2015/02/Geschiedenis-van-de-Sjoc.pdf

35.16 Zie https://www.njn.nl/werkgroepen/ en overigens heeft ook een deel van de ouwe sokken zich in werkgroepen georganiseerd  bijvoorbeeld onder de hoede van de KNNV (https://www.knnv.nl/werkgroepen) of de Werkgroep Pleistocene Zoogdieren (https://pleistocenemammals.com/ )

35.16 Marga Coesèl, 1997, p. 58. 

Foto 2. Oproep van 8 maart 1938 (zeven maanden na de oproep voor de sjocgroep) voor zij die belangstelling hebben voor onderwerpen betrekking hebbende op het strand. Strookje opsturen naar Fred Hoekzema (uit zijn archief).


Foto 3: De districten van 1979, waarbij ´Dee VI´ inderdaad al van de kaart is verdwenen en Dee XIII natuurlijk onder PKS-zuid viel (de propkadersec als assistent van het HB), maar dat blijkbaar niet goed in de lay-out paste. Uit het Congresboekje van 1979 p. 69.

Foto 3: De NJN afdelingen met ledenaantallen in 1975, 1977 en 1979, waarbij er voor de combi-afdelingen een $ staat (Peirolee namelijk Peize Roden en Leek, Meppel, Uithoorn, DeRij als Delft/Rijswijk, Dordrecht, Rotterdam, Nijmegen, Grubbevorst en Walcheren). Uit het Congresboekje van 1979 p. 70-71.

Foto 4. Op het Congres even met je district op de foto was in ieder geval een trend zo tussen 1975 en 1985. Hier Dee XII op het Congres van 1976 in Zutphen. Linksboven: Ben van Noordwijk jr. die de films van zijn vader (Ben van Noordwijk sr.) heeft gedigitaliseerd, waarover een van de volgende weken meer.



Foto 5: 1977 D1 op de foto in Tiel (foto van de ouwe sokken pagina op Facebook).


Foto 6: Rond 1978, Dee V (inclusief het Gooi) op de foto (foto van de ouwe sokken pagina op Facebook).


Foto 7: In 1986 D7 op de foto in Zutphen (foto van de ouwe sokken pagina op Facebook).

Foto 8: Ook de VWG'ers hadden zo hun eigen taal. Uit: René Appel en Julia de Groot, 1993 (zie 35.12). 

37. So Long, Farewell, Auf Wiedersehen, Goodbye

Foto 1: Kort verslag over de eerste excursie naar de Baest bij Oirschot die ik als proef lid meemaakte op 29 oktober 1972 in de Fragilaria e...