Pas na de afgedwongen vrede (door de atoombommen op Nagasaki en Hiroshima op 6 en 9 augustus) capituleerde Japan op 15 augustus 1945 en toen bleek dat er in de interneringskampen wel degelijk eten en medicijnen waren, alleen opgeborgen achter slot en grendel. Juist precies in die dagen was de NJN in Nederland bezig met hun zomercongres (en hun 25-jarig bestaan) van 13-20 augustus 1945 in Drachten-zuid (foto 3). Toen ze van de capitulatie hoorden zijn ze daar spontaan het Wilhelmus gaan zingen, het zou de enige keer zijn dat dat ooit gebeurde in het 100-jarig bestaan van de NJN. Maar in Nederlands-Indië kwam de vrede dus als geroepen, vele mensen lagen uitgemergeld en/of zwaar ziek in de interneringskampen. De echte vrede was daar echter slechts van extreem korte duur: al na twee dagen op 17 augustus 1945 werd door Soekarno op Java in zijn eigen tuin in Batavia de Republiek Indonesië uitgeroepen. Daarmee sloeg deze extreem korte vrede vrijwel gelijk om in een langdurige en bloedige onafhankelijkheidsoorlog die tot december 1949 zou duren. Maus Lieftinck was mogelijk een van de weinige ouwe sokken die na een kort verblijf in Nederland (en Europa) weer terugkeerde op zijn functie als directeur van het zoölogisch museum in Bogor (wat voor de onafhankelijkheidsstrijd Buitenzorg heette). Hij zou de belangrijkste zoöloog van Indonesië zijn tot zijn vertrek in 1954 (30.4). De Oost zou verder tijdens en na deze gewelddadige overgang geen plek zijn waar jeugdbonders zich weer snel zouden gaan vestigen. Toch zijn er uitzonderingen zoals ouwe sok Fred Hoekzema die met zijn vrouw eind jaren vijftig naar Hollandia in Nieuw-Guinea vertrok (30.5). En zo zijn er ongetwijfeld toch ook wel meer geweest zoals veel recenter Meine van Noordwijk die er langere tijd als Agroforestry specialist zou werken.
Maar dan de West: een kleiner grondgebied en duidelijk bevolkingsarmer: het Caraïbische gebied en Suriname werd voor die tijd nauwelijks door jeugdbonders opgezocht. Tijdens de oorlog zou Suriname belangrijk zijn voor Amerika: enerzijds met zijn bauxiet een zeer belangrijke leverancier voor het aluminium voor de vliegtuigbouw en anderzijds met Zanderij als een belangrijke tussenstop voor vrachtvliegtuigen die vanuit de VS over Zuid-Amerika naar Afrika vlogen. Vanaf september 1948 was er in Noordoost-Suriname een zeskoppige expeditie met een multidisciplinair team bestaand uit vier oud-NJN’ers en twee enigszins nauw aan de NJN gerelateerde personen (foto 1; 30.1). De meest prominente NJN'er was Aart Brouwer (bovo zowel in 1938 als in de tweede helft van 1940) hij was als geoloog aanwezig (30.6) en verder opmerkelijk was de toen net als bioloog afgestudeerde Peter Creutzberg die als zoöloog meeging en de taak van cameraman kreeg en die de film ‘Waka boen’ over de expeditie zou maken, de start van zijn film carrière (30.7).
De expeditie duurde met enkele rustperioden tussendoor in totaal zeven maanden. Ze begon bij het Wia Wia moeras bij Moengo en ging onder meer via het Nassaugebergte naar de Tibiti savanne. Uiterst bijzonder was dat gedurende de hele expeditie bij elke vondst de locatie op 100 meter nauwkeurig werden vastgelegd (30.8). In het Nassaugebergte was het dan van belang met de hoogteverschillen of deze afstanden op de grond of vanaf een kaart waren gemeten. Die vraag kon ik aan Peter Creutzberg, als langstlevende van de expeditieleden per brief voorleggen in 2010 (30.9). Het bleek door de vijf militairen die meegingen op de grond gemeten te zijn. Met die gegevens en kopieën van het oorspronkelijke expeditie dagboek van Dick Geijskes in de hand kon ik, na twee-en-een-half dag minutieus zoekwerk in het Nassaugebergte op 31 juli 2016, de plek vinden waar hun 'kamp 11.2' had had gestaan (30.10). Dit dankzij de nauwkeurige beschrijving, de met een kapmes op die plek gemaakte gleuven in bomen, foto 9, en de spijkergaatjes die tijdens de expeditie 67 jaar daarvoor in enkele bomen waren geslagen. Wat een waanzinnig gevoel was dat, dat ik ergens langs een kreekje op een berg stond midden in het regenwoud, vrijwel zeker wetend dat geen mens er die 67 jaar tussendoor ooit geweest was.
Zeven maanden op excursie in toen vaak nog nauwelijks aan biologen en geologen bekende gebieden, leverde dat wat op? Zeker: er werden theorieën ontwikkeld over de stroomversnellingen (soela's) en de ouderdom van de rivieren. In het Nassaugebergte werd een zeer goede kwaliteit bauxiet gevonden (30.11). Bij het verzamelde materiaal bleken verder verschillende nieuwe plant- en diersoorten voor de wetenschap te zijn verzameld, bijvoorbeeld een vissensoort die op de wereld nog steeds uitsluitend in een paar stroompjes van het Nassaugebergte blijkt voor te komen (laten we zo'n zéér lokale soort een 'superendeem' noemen): Harttiella crassicauda Boeseman, 1953 (foto 7; 30.13) en op diezelfde dag werd ook een nieuwe soort kokerjuffer gevangen: Leptonema irroratum Flint, 1974. Daarnaast werden ook nieuwe soorten beschreven die naar de expeditieleden werden genoemd. Neem nou een heel klein mestkevertje die toen in een Bromelia-achtige plant werd gevonden in het Nassaugebergte Bdelyrus geijskesi Huijbregts, 1984. Maar er werd ook een vissensoort verzameld in de Djaikreek onderweg naar het Wia Wia moeras: Centromochlus creutzbergi Boeseman 1953. De eer een vernoeming te krijgen blijkt overigens niet altijd even verheffend te zijn: de reden om die laatste soort naar Peter Creutzberg te noemen was namelijk: 'de lelijkste vis die ik ooit heb gezien heb ik naar jou vernoemd' (30.14). Hoe gezellig die maanden met elkaar in het veld waren geweest vatte een 89-jarige Peter Creutzberg in een brief uit zijn toenmalige woonplaats Bogota in Colombia in 2010 aan mij samen: 'Ik voelde me door die oude koloniale kliek [met uitzondering van Dick Geijskes] als minder dan een loopjongen behandeld en heb bewust geen verder contact met ze willen hebben' (30.9). Kortom: het was daar echt een heel erg gezellige bedoeling geweest!
Opmerkingen
30.1 Van links naar rechts op de foto 1: Jan Christiaan Lindeman* (botanicus, 1921 –2007) , Dick Geijskes (entomoloog en expeditieleider, 1907 - 1985), Jan Pieter Bakker (fysisch geograaf, 1906-1969), Peter Creutzberg* (zoöloog en filmer; 1921-2011), Joseph Lanjouw (botanicus; 1902 –1984) en Aart Brouwer* (geoloog; 1917-2006); de drie personen met een sterretje waren ouwe sokken. Verder was Dick Geijskes zeer goed bevriend met ouwe sok Maus Lieftinck en was Joseph Lanjouw de vader van Bert Lanjouw (die ten tijd van de expeditie pas drie jaar oud was en nog niet helemaal rijp voor de NJN). Behalve dit mannengezelschap was er daarnaast ook één vrouw mee (Fiona Schols, de avontuurlijke dochter van het hoofd van de Geologisch Mijnbouwkundige Dienst in Suriname), vijf toegevoegde TRIS militairen (die met een kompas de beoogde richting van de te kappen paden ('lijnen') bepaalden en met paaltjes daarlangs de afstanden aangaven) en een aanvullend onmisbaar 21 man groot lokaal expeditieteam onder leiding van Hendrik Tempico die hielp de expeditie mogelijk te maken. Zie oa. https://geografie.nl/artikel/professor-jan-pieter-bakker-in-suriname
30.2 Marga Coesèl 1997 blz. 59-60.
30.3 Van Ab Borstlap staan geïllustreerd dagboek 'Triest Relaas', geschreven in het infanterie-kampement Makassar, Celebes, Nederlands-Indië, hij was daar opgesloten als Officier van Gezondheid. Website dagboek https://geheugen.delpher.nl/nl/geheugen/view?coll=ngvn&identifier=EVDO01:MUSE01_112246
30.4 Maus Lieftinck zou na zijn interneringstijd, waar hij blijvende lichamelijke schade had oplopen, niet meer onbevangen tegenover elke entomoloog staan: de enige Japanner met wie hij nog ooit contact zou hebben was Syoziro Asahina, de enige Japanner die hij al van voor de oorlog zou kennen (mij verteld door Jan van Tol).
30.5 Fred Hoekzema en zijn vrouw zouden in Hollandia twee kinderen krijgen, maar na een zeer kort ziekbed is Fred daar aan een tropische ziekte op 15 december 1964 overleden. Via zijn zoon Hans F. Hoekzema heb een paar jaar geleden zijn complete NJN archief hier thuis gekregen. Fred was mogelijk een van de laatste NJN’ers die erelid zijn geworden van de NJN, hij werd het op het congres in 1954 (Marga Coesèl 1997, blz. 113).
30.6 Aart Brouwer was verder gemobiliseerd in 1939 en hij was (als een van de twee NJN'ers waarvan ik weet) daadwerkelijk betrokken bij gevechtshandelingen in mei 1940 (in zijn geval bij de Waalbrug bij Zaltbommel). Frans Beekman berichte mij namelijk verder over Frans Jansen uit Brouwershaven (1919-1998) die in 1940 als sergeant betrokken bij de verdediging van de Vlakebrug op Zuid-Beveland, die op dat moment ook lid van de NJN.
30.7 Peter Creutzberg was het als NJN’er hoogst oneens geweest met het feit dat de NJN eind 1941 besloot door te gaan te bestaan, ondanks dat Joodse leden gedwongen moesten uittreden. Hij had hieruit de consequentie getrokken om uit solidariteit ook de bond te verlaten, Marga Coesèl 1997, blz. 68. Als filmmaker zou hij overigens later ook wel samenwerken met een andere ouwe sok Bert Haanstra.
30.8 Deze locaties werden bepaald ten opzichte van een beginpunt dat daarna via één gekapte lijn door het gebied werd uitgezet, wat allemaal met een meetlint op de grond werd gemeten.
30.9 Briefwisseling met Peter Creutzberg via z'n dochter Els Creutzberg: op 10 mei 2010 schreef hij mij een antwoord op een brief van mij, hij was toen woonachtig in Bogota, Columbia.
30.10 M. Boeseman 1953. Scientific results of the Surinam Expedition 1948—1949. Part II. Zoology No. 2. The Fishes (I). Zoologische Mededelingen 22(1): 1-24. De naam blijkt tegenwoordig overigens een synonym te zijn van Tatia gyrina (Eigenmann & Allen, 1942) zie https://www.scotcat.com/auchenipteridae/tatia_gyrina.htm
30.11 Ouwe sokken, jeugdbonders (en vele anderen) helpen zo alweer meerdere decennia mee de overweldigende Surinaamse natuur in kaart te brengen. Carel van Regteren Altena maakte in 1963 een reis naar Suriname om daar de schelpen te bestuderen. Otte Ottema en Arie Spaans bestudeerden er de vogels. Ook hielp in de jaren tachtig van de vorige eeuw Jos Beerlink de bijenteelt daar weer van de grond te krijgen. Daarnaast hielpen legden twee niet jeugdbonders (Dick Geijskes en Jean Belle) de basis voor de kennis over de determinatie en verspreiding libellen. Ouwe sokken van de NJN zoals KD Dijkstra, Kees Mostert, Wouter Wakkie en Sander Turnhout maar ook huidige JNM’ers als Kees van Bochove en Jan van Leeuwen en vele niet-jeugdbonders hielpen mij de afgelopen decennia verder mee het voorkomen van de libellen van Suriname in beeld te brengen. Overigens werd het bestuderen van libellen in Zuidoost-Azië van Maus Lieftinck overgenomen door twee oud NJN’ers: Jan van Tol en op dit moment Vincent Kalkman. Maar het is wel erg leuk te weten dat in ieder geval op het gebied van libellen wereldwijd (en in Nederland) jeugdbonders een belangrijke rol spelen en op die manier mee helpen dat libellen op dit moment tot de best bestudeerde insectengroep op aarde hoort.
30.12 Deze bauxiet vondst in 1949 leidde enige jaren terug ertoe dat er sterk werd overwogen het bauxiet van het Nassaugebergte te gaan exploreren. Het bauxiet vormt de hele toplaag van de berg, winning daarvan zou een stuk afgetopte ‘steenpuist’ in het regenwoud opleveren. Uiteindelijk lag het (gelukkig) te ver weg en lag er te weinig bauxiet om het te financieel haalbaar te maken. De ertsberg die ouwe sok van het eerste uur en geoloog Jean-Jacques Dozy overigens in 1936 op Nieuw Guinea vond is uiteindelijk wel helemaal gemijnd. Er ligt daar een gigantische grote krater in het landschap en rond de mijn is het milieu ernstig vervuild (zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Grasbergmijn?wprov=sfti1)
30.13 In 2014 bleek nogmaals de zeer grote natuurhistorische waarde van het Nassaugebergte toen daar nog een tweede vissensoort als super-endeem werd gevonden: Guyanancistrus nassauensis Mol, Fisch-Muller & Covain, 2018, zie https://en.wikipedia.org/wiki/Guyanancistrus_nassauensis?wprov=sfti1
30.14 Een roddel die ik op 5 november 2011 in Naturalis in Leiden hoorde. Deze tekst had Marinus Boeseman in 1953 aan Peter Creutzberg geschreven op de overdruk van het artikel waarin hij de soort beschreven had, toen Marinus die aan Peter had gestuurd.
![]() |
2. Het aantal geëxecuteerde inwoners in Nederland neemt tijdens de bezettingsjaren dramatisch toe. Dit zijn er in totaal 3559 en dit zijn met name verzetsmensen (en het verzet was in de tweede helft van de bezetting inderdaad toegenomen), maar daarnaast werden de steeds meer gefrustreerde Duitsers ook steeds meedogenlozer (overigens werden vrijwel alle 101.800 Joodse Nederlanders in Polen, Duitsland en Oostenrijk om het leven gebracht en deze staan niet in dit grafiek). Bovenstaand grafiek samengesteld adhv http://nl.wikisage.org/wiki/Nederlanders_ge%C3%ABxecuteerd_tijdens_de_Duitse_bezetting |
![]() |
4. Een stukje uit het dagboek van Ab Borstlap op 26 januari 1943 waar hij knock-out wordt geslagen. Dagboek over zijn eerste maanden in het interneringskamp in Makassar, Celebes (nu Sulawesi). |
![]() |
6. Harnasmeerval, Harttiella (vroeger Harttia) crassicauda Boeseman 1953, superendeem van het Nassaugebergte tekening uit de originele publicatie (30.8). |
![]() |
7. Expeditiekamp op de natuurwetenschappelijke expeditie, foto vrijwel zeker op het Nassaugebergte gemaakt (foto van Dick Geijskes, via zijn zoon Jan Geijskes verkregen). |